The Rolling Stones in de ArenA: Recept voor het eeuwige leven

Een band die op zijn lauweren zou kunnen rusten en het zich gemakkelijk maken, werkt zich elke avond uit de naad om zijn publiek te plezieren. Vooral Mick Jagger kroonde zich gisteren in Amsterdam tot de ‘hardest working man in showbizz‘.

The Rolling Stones speelden gisteren voor de 43ste keer in Nederland, had Mick Jagger voor ons laten opzoeken. De band toonde zelfs beelden van het eerste concert op Nederlandse bodem – hun eerste buiten het Verenigd Koninkrijk – in 1964 in het Kurhaus in Scheveningen. Hoewel de Stones zelf naar verluidt backstage heel voorkomend waren, braken hun fans de zaal af – theaterstoelen vlogen door de lucht, de politie bestormde het podium. Na vier of vijf nummers was het afgelopen.

Wie toen had voorspeld dat een rock ’n rollband in 2022 een voetbaltempel in Amsterdam zou vullen, was sowieso weggelachen. Maar dat het die sleazebags van The Rolling Stones zouden zijn die daar meer dan twee uur het beste van zichzelf zouden geven, daar had in de 60s al zeker niemand zijn geld op ingezet. Al zijn ze niet meer helemaal intact – de verslaafde gitarist Brian Jones verdronk in 1969 in zijn zwembad, bassist Bill Wyman vertrok in 1993, en de stabielste Stone, de wat oudere drummer Charlie Watts, die de excessen aan zich voorbij liet gaan, stierf vorig jaar.

De resterende Stones – stichtende leden Mick Jagger en Keith Richards, en gitarist Ronnie Wood, die de band in 1975 vervoegde – begonnen hun concert in de Johan Cruijff ArenA gisteren met beelden van Watts. Vervolgens schoten ze meteen uit de startblokken met de opzwepende songs ‘Street Fighting Man’ en ‘Let’s Spend the Night Together’. Tijdens dat tweede nummer – dat ze voor het eerst op deze tour speelden – was meteen een glansrol weggelegd voor de vier achtergrondvocalisten, die vanavond voor ruggesteun zorgden, maar dat in 1967 ook op de plaat al deden.

‘I’ll satisfy your every need’, zong Jagger, en dat leek vanavond ook echt zijn bedoeling. De 78-jarige zanger huppelde over het podium als een jong veulen, wapperde met zijn handen en draaide met zijn heupen, alsof hij backstage urenlang op dit moment had zitten wachten. ‘Rustig, Mick’, dachten we, maar dat was onterecht, want de man bleek – onlangs het feit dat het concert onlangs moest worden uitgesteld omdat hij COVID had opgedaan – onstopbaar vanavond. Er brandt in die bejaarde man een vuur dat bij veel jongere fans al jaren geleden is uitgedoofd.

Richards en Wood deden het merkelijk wat kalmer aan. Ze hadden allebei hun momenten waarop ze even loos gingen, en er werd breed en oprecht geglimlacht, maar af en toe ging hun blik ook even op oneindig – waarvoor alle begrip, op hun leeftijd. Richards zong ‘You Got the Silver’ en ‘Happy’, begeleid door Ronnie Wood op akoestische en slidegitaar, en deed dat niet merkelijk slechter of beter dan toen hij die nummers voor het eerst inzong (al klinkt hij steeds meer als Bob Dylan).

Bauer of de blues

De talrijke bluesrocknummers op de setlist werden vaak voortreffelijk gespeeld en verrijkt met korte jams waarin geen noot teveel weerklonk en obligate egotrips achterwege bleven. Vooral ‘Midnight Rambler’ – ooit een erg controversiële song, want geïnspireerd door de bekentenissen van de Boston Strangler – was memorabel. De Stones stonden vlakbij elkaar en keken elkaar aan, en terwijl beide gitaristen de blues uit hun gitaren wrongen, legde Jagger zijn ziel in zijn mondharmonica. Zo moet het ongeveer geweest zijn tijdens de opnames van hun laatste volledige album, ‘Blue & Lonesome‘, een plaat vol bluescovers die gisteren allemaal achterwege bleven.

Dat was een beetje jammer, want de band klonk daar als herboren. Ze hebben de blues waarmee het voor hen ooit allemaal begon vandaag duidelijk ook nog beter in de vingers dan complexere songs waarvan je je tijdens het beluisteren van hun platen soms ook al afvraagt hoe ze ze destijds hebben klaargespeeld. Klassiekers als ‘Paint It, Black’, ‘Gimme Shelter’ en vooral ‘Sympathy for the Devil’ kwamen live veel minder goed uit de verf, en verloren daardoor veel van hun kracht. Dan zien we de band bij een volgende passage liever gewoon de blues spelen, eigenlijk, maar tegelijk is het plichtsbesef waarmee ze al hun hits blijven brengen ook wel bewonderenswaardig.

Jagger deed er bovendien nog een schep bovenop, door zijn adembenemende performance te doorspekken met Nederlandse zinnetjes die hij voor zover wij konden zien niet van een spiekbriefje of autocue kon aflezen. Soms waren die een beetje kinderachtig – ‘we weten dat joelie goed koennen zingen in Nederland’ – maar enkele keren ook ronduit hilarisch: ‘zijn er hier ook boeren?’ was geestig, ‘blij dat jullie hier zijn en niet bij Frans Bauer’ ronduit geniaal. Natuurlijk is dat vermoedelijk bedacht door anderen en netjes ingestudeerd, maar niettemin: de wereldberoemde rockster Mick Jagger zit dus backstage dit soort zinnetjes te studeren om zijn publiek te plezieren. Dat hoeft helemaal niet, maar hij doet het toch, puur uit goede wil.

Afsluiten deed de band met ‘(I Can’t Get No) Satisfaction’ uit 1965, een lijflied voor de band en voor een diep ontevreden jonge generatie die ondertussen deel van het probleem is geworden. ‘Satisfaction is the death of desire,’ zeggen ze in het Engels, ‘voldoening doodt het verlangen.‘ Dat is het verhaal van veel generatiegenoten en hun idealen, maar niet dat van The Stones. Te oordelen aan Jaggers tomeloze energie is een chronisch gebrek aan tevredenheid ook een recept voor het eeuwige leven.